Preview only show first 10 pages with watermark. For full document please download

Besluitvormingsnotitie Vestigingsbeleid

BESLUITVORMINGSNOTITIE VESTIGINGSBELEID Bijstelling van de uitgangspunten en contouren van het nieuwe vestigingsbeleid OPEN UNIVERSITEIT versie 26 januari 2016 U2016/00868/MWK Els Verhoef Lisette Meijrink

   EMBED


Share

Transcript

BESLUITVORMINGSNOTITIE VESTIGINGSBELEID Bijstelling van de uitgangspunten en contouren van het nieuwe vestigingsbeleid OPEN UNIVERSITEIT versie 26 januari 2016 U2016/00868/MWK Els Verhoef Lisette Meijrink 1 Inhoudsopgave 1. Inleiding 1.1. De OU-gemeenschap spreekt zich uit over het vestigingsbeleid 1.2. Opbouw en aard van deze notitie 2. Onderwijskundig perspectief tegen de context van een veranderende omgeving 2.1. De ambitie in een veranderende omgeving 2.2. Het vernieuwde onderwijs stelt andere eisen aan de leeromgeving 3. Opbrengst van de consultatieronde onder de OU-gemeenschap 3.1. Reacties van de studenten 3.2. Reacties vanuit de studiecentra 3.3. Reacties vanuit het land: media en politiek 3.4. Reacties vanuit de faculteiten, gedeeld in UMT-verband 4. Hernieuwde weging van uitgangspunten op basis van de reacties 4.1. De in 2014 geformuleerde uitgangspunten voor een vestigingsbeleid 4.2. Belangrijkste bevindingen en conclusies in relatie tot de uitgangspunten 5. Het nieuwe vestigingsbeleid op hoofdlijnen 5.1. Onderzoek concentreren op twee vestigingen 5.2. Onderwijslocaties waar onderwijs en tentaminering worden georganiseerd dáár waar de studenten zijn 6. Het karakter van de locaties nader geduid 6.1. Integrale vestiging Utrecht met de functionaliteiten: ontmoeting, onderzoek, onderwijs en tentaminering 6.2. Onderwijslocaties met de functionaliteiten: ontmoeting, onderwijs en tentaminering 7. Hoe gaat het proces verder? 7.1. Besluitvormingsroute over het voornemen tot wijziging van het vestigingsbeleid 7.2. Uitwerking van de geschetste contouren naar de gevolgen voor organisatie en personeel 7.3. Globale fasering van afbouw van studiecentra en opbouw nieuwe infrastructuur 7.4. Aanpak van de implementatie Bijlage Conclusies: enquête vestigingsbeleid Studentinzicht 2 1. Inleiding 1.1. De OU-gemeenschap spreekt zich uit over het vestigingsbeleid Het Rapport vestigingsbeleid d.d. 19 oktober 2015 omvat de toetsing en validering van een aantal uitgangspunten die in zomer van 2014 door het College van Bestuur zijn vastgesteld. In april 2015 is aan een projectteam de opdracht verstrekt om op basis van onder meer bezoeken aan de studiecentra, gesprekken met de faculteiten en bestudering van data, de eerder vastgestelde uitgangspunten te toetsen en te valideren en de contouren van een nieuw vestigingsbeleid te schetsen. Dit resulteerde, na het verwerken van de reacties van de klankbordgroep, in het Rapport Vestigingsbeleid d.d. 19 oktober Op 20 oktober 2015 besloot het College van bestuur om het rapport breed te verspreiden onder de OU-gemeenschap, met de uitnodiging aan medewerkers en studenten om op de daarin beschreven voorstellen te reageren. Doel was om tot een gedragen visie te komen ten aanzien van de wijze waarop faculteiten hun activiteiten betreffende onderwijs, onderzoek en valorisatie in de vestigingen willen organiseren, rekening houdend met behoeften van studenten. Deze uitnodiging is breed opgepakt: faculteiten hebben binnen eigen geledingen de discussie geactiveerd en een standpunt bepaald, samen met de Studentenraad is een enquête onder studenten uitgezet, studenten kwamen in studiecentra bijeen en activeerden met name in de noordelijke provincies de nodige aandacht in de media en genereerden reacties bij enkele gemeentebesturen. Er zijn diverse reacties en petities geschreven aan het CvB. Onder hen de Studentenraad die het CvB een brief stuurde met hun reactie op het rapport, maar ook de Medezeggenschapraad GSO, die per brief reageerde aan de directeur GSO. Uit de reacties werd duidelijk dat een aantal uitgangspunten, zoals beschreven in het rapport, niet wordt gedeeld en beter kan worden losgelaten omdat ze niet logisch optellen tot een eenduidig ontwerp. Geconcludeerd kan worden dat er onder de OU-gemeenschap grote overeenstemming bestaat dat voor onderwijs bereikbaarheid en spreiding voorop staan en dat voor onderzoek concentratie en academische massa de belangrijkste uitgangspunten zijn Opbouw en aard van deze notitie In deze notitie wordt de conclusie van de consultatie beschreven en worden de nieuwe uitgangspunten voor het vestigingsbeleid uitgewerkt. Hoofdstuk 2 geeft bondig aan wat de achtergrond en noodzaak is om het vestigingsbeleid aan te passen. In hoofdstuk 3 wordt het net opgehaald met de opbrengst van de consultatieronde over de in oktober jl. verspreide Rapportage Vestigingsbeleid. De hoofdstukken 4 en 5 vormen samen de kern van deze notitie. In hoofdstuk 4 worden de aanvankelijke uitgangspunten opnieuw gewogen tegen de achtergrond van de diverse reacties, welke uitmonden in de twee belangrijkste conclusies. In hoofdstuk 5 worden gegeven deze nieuwe uitgangspunten de contouren voor het vestigingsbeleid geformuleerd. In hoofdstuk 6 worden de contouren verder geconcretiseerd. Aan de hand van deze notitie zal het College van bestuur in januari 2016 een standpunt innemen. In hoofdstuk 7 is uitgewerkt welke stappen er de komende periode nodig zullen zijn om de voorgestelde uitgangspunten en eerste contouren voor het vestigingsbeleid nader uit te werken, waarover vervolgens nadere besluitvorming zal plaatsvinden om ten slotte te komen tot een meer gedetailleerd implementatieplan gericht op de wijze en het tempo van de uitvoering van het vestigingsbeleid. 3 2. Onderwijskundig perspectief tegen de context van een veranderende omgeving 2.1. De ambitie in een veranderende omgeving De discussie over de studiecentra van de Open Universiteit is niet los te zien van de ontstaansgeschiedenis in 1981, en evenmin van de actuele ontwikkelingen anno Het aanbod van de studiecentra vormde bij de start van de Open Universiteit een belangrijke schakel in het toenmalige onderwijsconcept waar de cursus als bouwsteen van het onderwijsaanbod fungeerde. Het cursusmateriaal werd schriftelijk per post uitgeleverd en de Open Universiteit was voor contacten met studenten aangewezen op een reeks van studiecentra verspreid over het land. Werden de studiecentra ooit de OU-parels in het land genoemd, dan moet dat gezien worden tegen de achtergrond van die tijd. Echter, sinds het ontstaan van de OU heeft de aanwezigheid en de betekenis van internet, mobile services, virtuele verbindingen en online onderwijsmogelijkheden een enorme vlucht genomen. Met deze nieuwe communicatiemogelijkheden zijn fysieke ontmoetingen en begeleidingsbijeenkomsten een andere plaats in gaan nemen. Dit geldt evenzeer voor functionaliteiten als voorlichting, advisering bij de studiekeuze en studiebegeleiding: daarbij wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van online faciliteiten en dat zal de komende jaren alleen maar toenemen. De omgeving verandert en de Open Universiteit verandert mee. De digitale mogelijkheden voor het geven van onderwijs, het begeleiden van studenten en het creëren van binding, het faciliteren van interactie tussen studenten onderling en studenten en docenten, maakt dat de rol van de studiecentra verandert. Van de enorme toename van de nieuwe communicatiemogelijkheden heeft de Open Universiteit hoge verwachtingen in relatie tot de toegankelijkheid en de kwaliteit van haar onderwijs. Dit alles past in de ambitie van de Open Universiteit die in het instellingsplan Leren in tijden van verandering van de Open Universiteit d.d. september 2012 wordt geschetst, waarbij de kaders voor de vernieuwing van het onderwijs worden beschreven als een onderwijsmodel dat gebaseerd is op binding, uitdaging en interactie met inzet van de moderne media. De Open Universiteit profileert zich hiermee als dé deeltijduniversiteit met flexibel en gepersonaliseerd activerend online onderwijs, waar je studeert met de bedoeling een diploma te behalen. Het nieuwe onderwijsconcept is daarom gericht op het stimuleren van actief studiegedrag, met meer structuur en begeleiding en daarmee de vermindering van de vrijblijvendheid van het onderwijs, en dat alles met behoud van een grote mate van flexibiliteit Het vernieuwde onderwijs stelt andere eisen aan de leeromgeving In lijn met het instellingsplan is in 2013 begonnen met de vernieuwing van het masteronderwijs en de vernieuwde masteropleidingen zijn in september 2014 van start gegaan. Vanaf september 2016 zullen de vernieuwde bacheloropleidingen worden aangeboden, ingericht volgens de onderwijskundige kaders die daarvoor recent zijn vastgesteld 2. Tegen het licht van deze veranderingen past ook een nieuwe opzet en inrichting van studiecentra, gericht op het ondersteunen van processen en behoeftes die voortkomen uit de nieuwe onderwijsaanpak. 1 Uit programmaplan youteach, dd. april Op 31 augustus 2015 stelde het CvB Onderwijskundige kaders vast voor het bachelor- en schakelonderwijs. 4 Essentieel hierbij is de nieuwe digitale leer- en werkomgeving youlearn 3, waarmee de toegang tot het studiemateriaal en het contact met docenten en medestudenten online wordt georganiseerd en gefaciliteerd. Uitgangspunt is dat het onderwijs van de OU efficiënt online te volgen is en dat voor bijeenkomsten standaard de virtuele klas wordt gebruikt. Face-to-face-bijeenkomsten worden ingezet wanneer deze binnen het curriculum een toegevoegde waarde hebben. 4 Dit betekent een belangrijke verschuiving in de wijze waarop het OU-onderwijs begeleid wordt, wat directe gevolgen heeft voor de wijze waarop de onderwijsvoorzieningen georganiseerd en ingericht dienen worden. De combinatie van de veranderende omgeving en het vernieuwde onderwijs maakt dat de Open Universiteit toe is aan een grondige herziening van de wijze waarop zij haar onderwijs- en onderzoeksactiviteiten verspreid over het land wenst te organiseren. Daarbij speelt een belangrijke rol hoe de Open Universiteit haar studenten het best kan stimuleren en activeren om succesvol te studeren, naast dat zij haar onderzoeksactiviteiten efficiënt en effectief kan versterken. Het initiatief om het vestigingsbeleid te herzien is niet gedreven door een bezuinigingsdoelstelling. Dat neemt echter niet weg dat het van belang wordt geacht om de uitgaven die met de studiecentra zijn gemoeid, nog eens goed te bezien. Het is altijd zinvol te kijken waar de Open Universiteit haar geld aan uit wil geven, en te streven naar een goede balans tussen gelden besteed aan het primair proces en ondersteunende processen. 3 Per september 2015 zijn alle masterstudenten gebruik gaan maken van de youlearn omgeving, en voor september 2016 komen daar alle nieuwe bachelorstudenten bij. Voorzien wordt dat in enkele jaren alle OU-studenten aangesloten zullen zijn op deze nieuwe leer- en werkomgeving. 4 Uit de Onderwijskundige kaders, augustus 3. Opbrengst van de consultatieronde onder de OU-gemeenschap 3.1. Reacties van de studenten Na de publicatie van de Rapportage Vestigingsbeleid in oktober jl. in de studentennieuwsbrief stuurden 42 studenten hun reacties in op een speciaal daarvoor geopend adres (vanuit de faculteit MST 2 reacties, de faculteit CenR 20 reacties en de faculteit PenOW 20 reacties). De essentie van die bezwaren: de te grote reisafstand van huis tot onderwijslocatie. 5 Vooral studenten uit de noordelijke provincies (Groningen, Enschede en Leeuwarden) reageerden via virtuele community s en sociale-media kanalen. Daarnaast stelden ze een petitie op, gericht aan het College van bestuur, waarin ze ernstig bezwaar maken tegen de langere reisafstanden. Ze gaven verder aan in de nieuwe plannen een verzwakking te ervaren van de OU-vertegenwoordiging in de noordelijke provincies. Ze stelden tot slot het belang van een academische uitstraling van de studiecentra ter discussie: liever een goedkoper alternatief, met behoud van landelijke spreiding. De Studentenvereniging TouS uit Enschede/Twente sloot zich bij deze zorg aan in een petitie waarin zij haar zorg uitsprak over de sluiting van de studiecentra in Enschede en Groningen. Ook studenten uit de regio Den Haag schreven een brief met handtekeningen waarin zij aangaven dat met de sluiting van het studiecentrum een belangrijke bindende factor voor studenten(verenigingen) en alumni met de OU verdwijnt. Ze betreuren het feit dat Den Haag daardoor niet langer een universiteit binnen de stadsgrenzen zal huisvesten. De Studentenraad organiseerde in de maand november 2015 verschillende meetings in het land om de rapportage met studenten te bespreken. Er werd een studentenenquête georganiseerd (zie bijlage) in samenwerking met de Studentenraad en de faculteit PenOW. 6 De enquête geeft een duidelijk beeld: studenten willen niet te vaak en niet te ver reizen voor onderwijsactiviteiten. Van de studenten is 58,5% bereid om maximaal één maal per maand naar een vestiging te komen voor cursus gebonden onderwijsactiviteiten, waarvoor ze niet meer dan gemiddeld een uur willen reizen. Zo n twee derde van de respondenten geeft aan ook naar een vestiging te willen komen voor niet cursusgebonden activiteiten, zoals gesprekken met begeleiders, mentoren of onderzoekers; overigens op de voet gevolgd door voorlichtings- en informatie bijeenkomsten en extra activiteiten als workshops. Ongeveer de helft van de studenten geeft aan naar een vestiging te willen komen voor het samenwerken met andere studenten aan opdrachten én om zelfstandig te studeren. Bijna de helft van de studenten geeft daarbij qua openingstijden de voorkeur aan de avonden (maandag t/m donderdag), de gehele woensdag én zaterdag. Zo n 20% geeft aan op overige dagdelen te willen komen, waarbij de zaterdag- en zondagavond het minst favoriet zijn. Studenten vinden de bereikbaarheid met het OV en met de auto beiden van groot belang. De Studentenraad stuurde op 30 december 2015 een preadvies aan het College van bestuur waarin zij aangeeft de reductie van het aantal OU-vestigingen tegen het licht van technologische ontwikkelingen te begrijpen, maar vraagt zich af of de Open Universiteit dit pad in voldoende mate heeft onderzocht. Daarnaast maakt de Studentenraad zich zorgen over de reisafstanden en vraagt zij 5 Door meerdere studenten werd aandacht gevraagd voor studenten met een functiebeperking en de impact die een grotere reisafstand tot een vestiging voor hén zal hebben (wat als een apart te adresseren thema zal worden opgepakt). 6 Vragen over het vestigingsbeleid zijn als apart onderdeel van het jaarlijks studentonderzoek Studentinzicht, meegenomen. De totale respons was 2287 (17.5 %). 6 zich af of studentenverenigingen niet te zeer ontmanteld raken. Zij vindt de snelheid waarmee het dossier vestigingsbeleid en de voorgestelde besluitvorming in januari 2016 zou moeten worden afgerond onacceptabel en wil ruimte voor meer onderzoek en debat Reacties vanuit de studiecentra Ook medewerkers in de studiecentra hebben gereageerd. Zo hebben de hoofden studiecentra laten weten sterk te hechten aan het concept van zes vestigingen, waar recht gedaan wordt aan de drie strategische pijlers van de OU: onderwijs, onderzoek en in de toekomst valorisatie. Zij komen tot een afwijkende keuze van de voorgestelde locaties en stellen voor te kiezen voor de universiteitssteden Amsterdam, Eindhoven, Groningen, Nijmegen, Rotterdam en Utrecht. Voor de inrichting van de vestigingen sluiten zij grotendeels aan bij de voorstellen in de Rapportage Vestigingsbeleid ; daarnaast pleiten ze voor de aanwezigheid van voorlichters/onderwijsadviseurs in de vestigingen, die tevens participeren in het regionale onderwijsveld. Docenten en wetenschappers, werkzaam in de studiecentra van Groningen en Nijmegen, stuurden een brief aan het CvB om te protesteren tegen de mogelijke sluiting van hun studiecentrum. Vanuit Nijmegen benadrukten de wetenschappelijk medewerkers de betekenis van de huidige inspirerende en uitstekend functionerende academische omgeving, bestaande uit een concentratie van (met name CenR) onderzoekers, de meerwaarde van de opgebouwde OU-RU samenwerking en het omvangrijke netwerk aan contacten met RU-wetenschappers. De onderzoekambities van de OU krijgen daar gestalte, aldus deze medewerkers. Wetenschappelijk medewerkers werkzaam op het studiecentrum van Groningen wezen er op, dat in een tijd van dalende instroom, verjonging van onze studentenpopulatie en toegenomen aandacht voor onderzoek en valorisatie juist essentieel te vinden. Zij verbazen zich zeer dat in de gepresenteerde voorstellen niet voorzien is in een vestiging in een academische stad als Groningen, en spreken hun zorg uit dat daarmee de zichtbaarheid van de Open Universiteit en de nauwe samenwerking met het hoger onderwijs en academisch onderzoek in Noord Nederland, zal komen te vervallen. Voorts wijzen zij op de onacceptabele lange reistijden van studenten uit de provincie Groningen en vrezen, als gevolg daarvan, voor het verdwijnen van deze provincie als afzetgebied voor de Open Universiteit Reacties vanuit het land: media en politiek Met name in de noordelijke provincies bestaat er onrust over de voorgestelde veranderingen die gevolgen hebben voor deze regio. De media is daar op ingesprongen en heeft diverse malen bericht van de op handen zijnde sluiting van de locaties in Groningen, Enschede en Leeuwarden. Ook de lokale politiek heeft haar zorgen geuit en op 14 december 2015 is in de Tweede Kamer aan minister Bussemaker een vraag gesteld over het voornemen van de Open Universiteit om enkele studiecentra te gaan sluiten. De politieke reacties, zowel landelijk als regionaal, getuigen van begrip voor de afwegingen die de Open Universiteit maakt. Er wordt meegedacht in termen van gebruik van ruimtes ( om-niet of tegen lage kosten) in Enschede en Leeuwarden Reacties vanuit de faculteiten, gedeeld in UMT-verband De decanen van de faculteiten PenOW, MST en CenR hebben de Rapportage Vestigingsbeleid binnen hun faculteit besproken. Daarbij hebben zij de reacties vanuit de brede OU-gemeenschap 7 expliciet betrokken. Tijdens een extra UMT-bijeenkomst is de opbrengst van de consultatieronde met elkaar gedeeld. De faculteit PenOW heeft haar visie beschreven in een notitie Visie Vestigingsbeleid naar aanleiding van gesprekken met medewerkers en studenten uit de faculteit. De conclusie is dat de faculteit het mogelijk acht en voornemens is om het onderzoek van de faculteit op twee vestigingen, in Heerlen en Utrecht, te positioneren, ervan uitgaande dat op beide locaties de onderzoeks-infrastructuur op orde is en de onderzoeksfaciliteiten aanwezig zijn. Medewerkers zouden in dat geval één van beide vestigingen als standplaats krijgen. Met betrekking tot het onderwijs vindt de faculteit het van groot belang dat onderwijsfaciliteiten dicht bij de studenten worden gesitueerd en zo mogelijk flexibel worden ingevuld. Op basis van een analyse van waar en hoe vaak fysieke bijeenkomsten in het nieuwe onderwijs gegeven worden, kan daar een nadere invulling aan worden gegeven. De faculteit CenR heeft de voorstellen in de faculteit besproken met staf en medewerkers; daarbij hebben zij kennis genomen van de notitie van PenOW. De conclusie van die bespreking is dat het voor onderzoek noodzakelijk is om een vaste plek te kiezen, bij voorkeur facultair en interdisciplinair, in de buurt van een goede universiteitsbibliotheek (dat is nu het geval in Heerlen/Maastricht, Nijmegen en Amsterdam). Gekozen wordt voor een concentratie van het onderzoek op een beperkt aantal plaatsen; nut en noodzaak voor regionale aanwezigheid van de Open Universiteit worden sterk betwijfeld. Bij onderwijs moet volgens de faculteit juist worden uitgegaan van de behoefte van de studenten en het heeft daarom de voorkeur om onderwijs flexibel te organiseren, dáár waar bijeenkomsten plaatsvinden, op basis van een analyse van het programma, het jaarrooster en de woonplaats van studenten. De faculteit MST heeft eveneens het vestigingsbeleid met staf en medewerkers besproken en de visienotitie van PenOW daarbij betrokken. Voor MST is het doen van onderzoek plaatsonafhankelijk en verbinding met de andere faculteiten wordt minder noodzakelijk geacht. Ook voor de onderwijsactiviteiten gelden voor MST geen specifieke randvoorwaarden, anders dan flexibel en dicht bij de student. Goede onderwijsvoorzieningen zijn belangrijk en de org