Preview only show first 10 pages with watermark. For full document please download

Burnout Bij Fysiotherapeuten Met De Verbijzondering Manuele Therapie De Vries, T.

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Burnout bij fysiotherapeuten met de verbijzondering manuele therapie de Vries, T. Link to publication Citation for published version (APA): de Vries, T. (2001). Burnout

   EMBED


Share

Transcript

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Burnout bij fysiotherapeuten met de verbijzondering manuele therapie de Vries, T. Link to publication Citation for published version (APA): de Vries, T. (2001). Burnout bij fysiotherapeuten met de verbijzondering manuele therapie Amsterdam: Thela Thesis General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible. UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (http://dare.uva.nl) Download date: 28 Feb 2017 33 BURNOUT BIJ FYSIO- MANUEELTHERAPEUTENN IN NEDERLAND 2 2 INLEIDING G Psychischee aandoeningen worden steeds vaker genoemd als de voornaamste oorzaak van langdurigg ziekteverzuim {Kompier & Marcelissen, 1995; Schaufeli, 1996). Schaufeli (1996)) beschrijft dat in 1967 bij de invoering van de WAO het percentage afkeuringen op psychischee gronden 11% bedroeg. In 1993 had dit percentage zich gestabiliseerd op 30. Voorall in het onderwijs, de gezondheids- en welzijnszorg komen afkeuringen als gevolg vann psychische aandoeningen relatief vaak voor. Het blijkt hierbij vooral te gaan om ziektebeeldenn als overspannenheid, surmenage en neurasthenie. Volgens Schaufeli is het aannemelijkk dat ook burnout bij deze arbeidsgerelateerde psychische problematiek een grotee rol speelt. Dee eerste artikelen met als onderwerp 'burnouf verschenen in het begin van de jaren zeventigg (Freudenberger, 1974; Maslach, 1976). Freudenberger (1974) beschrijft burnout alss een specifieke vorm van met het werk samenhangende psychische problematiek bij vrijwilligerss in een alternatieve hulpverlenersinstelling. Burnout wordt gekenmerkt door driee symptomen: emotionele uitputting, depersonalisatie en een verminderde persoonlijkee bekwaamheid (Maslach & Schaufeli, 1993), waarbij vooral emotionele uitputting en inn mindere mate ook depersonalisatie worden gezien als de kernsymptomen (Koeske & Koeske,, 1989; Green, Walkey & Taylor, 1991; Buunk & Schaufeli, 1993). Met emotionele uitputtingg wordt hierbij bedoeld het gevoel helemaal 'leeg' te zijn. Het werken heeft zoveell energie gekost dat alle reserves op zijn. De term depersonalisatie slaat op een kille, negatievee en cynische houding ten opzichte van de mensen waarmee men in zijn beroep tee maken heeft. De derde component van burnout, verminderde persoonlijke bekwaamheid,, heeft betrekking op het gevoel minder te kunnen presteren in het werk. Leiter (1993)) neemt aan dat het gevoel van verminderde persoonlijke bekwaamheid zich onafhankelijkk ontwikkelt van emotionele uitputting en depersonalisatie. De resultaten van de doorr Lee en Ashforth (1996) uitgevoerde meta-analyse van de correlaties tussen de drie burnout-dimensiess bevestigt de onafhankelijke rol van persoonlijke bekwaamheid. Gesuggereerdd wordt dat persoonlijke bekwaamheid veeleer een persoonlijkheidskenmerkk aangeeft, hetgeen overeenkomt met 'self-efficacy*, dan dat het een component is vann burnout (Cordes & Dougherty, 1993). InIn Nederland heeft recentelijk het Nivel (Kersten, van der Zee, Abrahamse & Sixma, 1997)) een onderzoek verricht onder fysiotherapeuten. Dit onderzoek betrof de (waarde- 2.. Dit hoofdstuk is gepubliceerd als: Vries, T. A. de & Hoogstraten, J. (1999). Burnout bij fysio-manuee) therapeuten in Nederland.. Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie, 4, 266 DEEL I - HOOFDSTUK 3 ringring van) werkzaamheden van extra- en intramurale fysiotherapeuten, nu en in de toekomst.. Een onderdeel van dit onderzoek handelde over het vóórkomen van burnout. Uit hett Nivel-onderzoek bleek onder meer dat extramuraal werkende fysiotherapeuten met namee de volgende factoren als demotiverend en belastend ervaren: de regelgeving van de overheidd en zorgverzekeraars, de salariëring, de administratie en de afhankelijkheid van dee verwijzen Voor intramuraal werkende fysiotherapeuten ziet de ranglijst van belastende factorenn er als volgt uit: hoge werkdruk, beperkte loopbaanontwikkeling en twijfel aan het nutt van de fysiotherapeutische behandeling. Ondanks deze aspecten van werkdruk blijkt datdat fysiotherapeuten een iets lagere gemiddelde score hebben op de verschillende burnout-schalenn dan personen uit andere beroepsgroepen in de verzorgende sector, zoals huisartsenn en verpleegkundigen. Voor zover ons bekend is in Nederland geen ander onderzoekk gedaan naar bumout bij fysiotherapeuten. De schaarse literatuur over burnout bijj fysiotherapeuten is afkomstig uit de Verenigde Staten (bijv. Schuster, Nelson & Quisling,, 1984; Donohoe, Nawawi, Wilker, Schindler & Jette, 1993) en Australië (bijv. Scutter && Goold, 1995; Solowij, 1995 ). Uit deze studies blijkt dat vooral werkgerelateerde factoren,, zoals rolconflict, -ambiguïteit, te veel werk, tijdgebrek en slechte communicatie met collega'ss een belangrijke rol spelen. Daarnaast blijkt de factor 'onrealistische verwachtingenn van de fysiotherapeut' ook invloed te hebben op het ontstaan van burnout. Demografischee factoren spelen nauwelijks een rol. Het aantal jaren dat men werkzaam is als fysiotherapeutt vertoont in het algemeen geen relatie met het ontstaan van burnout. De studiess geven verschillende uitkomsten over de samenhang tussen de mate van burnout enn het soort werkomgeving. Wel laten deze studies duidelijk zien dat fysiotherapeuten eenn risicogroep vormen ten aanzien van de ontwikkeling van burnout-symptomen. Het merendeell van de ondervraagden scoort hoog op de sub-schaal emotionele uitputting en gemiddeldd tot hoog op de sub-schaal depersonalisatie. Het is echter moeilijk deze gegevenss te generaliseren naar de Nederlandse beroepsgroepp van fysiotherapeuten. Schaufeli, Hoogduin,, Schaap en Kladier (1999) geven aan dat gegevens over burnout meestal landgebondenn zijn. De auteurs melden systematische verschillen in burnout-scores bij overeenkomstigee beroepen in verschillende landen. Ondankss de redelijk positieve uitkomsten van het eerder beschreven Nivel-onderzoek naarr burnout bij fysiotherapeuten blijkt uit gegevens van verzekeringsmaatschappijen (onderr andere MOVIR, WAA) dat er sprake is van een toenemend ziekteverzuim bij de vrijgevestigdee fysiotherapeuten. Een belangrijke oorzaak hiervan is psychische problematiek, zoalss surmenage, burnout en dergelijke. Onduidelijk is hoe hoog het percentage is van fysiotherapeutenn in Nederland die 'opgebrand' geraakt zijn en wat de kenmerken zijn van dezee groep. Daarnaast is nog weinig bekend over mogelijke risicofactoren bij fysiotherapeutenn om 'opgebrand' te raken. HuidigeHuidige studie Dee huidige studie omvat twee vraagstellingen. Ten eerste: in welke mate komt burnout voorr bij deze beroepsgroep en hoe verhoudt zich dit tot de bevindingen van studies naar hett vóórkomen van burnout bij andere beroepen in de gezondheidszorg? Op basis van hett Nivel-onderzoek wordt verwacht dat fysio-manueeltherapeuten lagere gemiddelde burnout-scoress zullen hebben dan andere werkers in de gezondheidszorg. Ten tweede: welkee biografische kenmerken en kenmerken van de werkomgeving hangen samen met dee mate van burnout bij fysio-manueeltherapeuten? Op basis van het Nivel-onderzoek en dee eerder beschreven literatuur wordt verwacht dat van de biografische kenmerken alleen BURNOUTT BIJ FYSIO- MANUEELTHERAPEUTEN IN NEDERLAND 27 sekseverschillenn een rol spelen bij de mate van burnout. Mannen zullen hogere gemiddeldee bumout-scores hebben dan vrouwen. Over de samenhang tussen werkomstandighedenn en burnout wordt verwacht dat kenmerken van het werk die overeenkomen met eenn hoge werkdruk, zoals het aantal behandelde patiënten per week en voltij ds werk, een groteree invloed zullen hebben op de hoogte van de burnout-scores dan andere werkkenmerken,, zoals werklocatie (aantal inwoners per gemeente). Exploratief zal naar risicopercentagess worden gekeken, hoeveel personen uit de onderzoeksgroep 'opgebrand' zijn en anderzijdss het aantal personen dat een risico loopt om 'opgebrand' te raken. METHODE E Onderzoeksgroep Onderzoeksgroep Tijdenss een nationaal congres van fysio-manueeltherapeuten (Amsterdam, 11 en 12 april 1997}} werden 1250 vragenlijsten uitgedeeld. Hierin werd onder andere gevraagd naar biografischee kenmerken en kenmerken van de werkomgeving. Deelname aan dit congres wass verplicht om de registratie van manueeltherapeut te behouden. Tijdens de persoonlijkee overhandiging van de vragenlijst werd benadrukt dat het onderzoek werd uitgevoerd inn samenwerking met de Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Psychologie en het Koninklijkk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie. De Nederlandse versie van de Maslachh Burnout Inventory (Schaufeli & Van Dierendonck, 1994) maakte onderdeel uit vann de vragenlijst, om de mate van burnout vast te stellen. Een antwoordenveloppe was bijgevoegd.. Na zes weken werd aan alle congresgangers een herinneringsbrief gestuurd. Tenslottee werden 444 vragenlijsten (35.5%) teruggestuurd en statistisch verwerkt. Deze responss is voor vragenlijstonderzoek in Nederland een relatief normaal percentage. Het nonresponsiee probleem zal in de conclusie naderr worden besproken. Biografische-Biografische- en werkkenmerken Dee volgende biografische kenmerken werden gemeten: sekse, leeftijd en burgerlijke staat.. Bij het laatste item werd gevraagd of men alleenstaand was, gehuwd/samenwonend,, gescheiden of weduwnaar/weduwe. Daarnaast werd gevraagd naar het aantal jaren datt men onafgebroken werkzaam was als manueeltherapeut en naar de gevolgde bijscholingg in de afgelopen twaalf maanden. Alss kenmerken van het werk werden gemeten: -- extramuraal werkzaam, in een maatschap, solopraktijk of in dienstverband van een maatschapp of intramuraal werkzaam, zoals in een ziekenhuis, revalidatiecentrum, verpleegtehuis,, mytylschool of elders. -- het percentage dat men werkzaam was: minder dan 25%, 25-50% of meer dan 50%. -- het aantal patiënten per week dat behandeld werd, variërend van minder dan 20, oplopendd tot meer dan aantal inwoners van de gemeente waarin gewerkt werd, dit kon variëren van minder dann tot of meer. KenmerkenKenmerken van de populatie Dee groep fysio-manueeltherapeuten die de vragenlijst retourneerde en bruikbaar was voorr analyse, bestond uit 341 (76,8%) mannen en 103 (23,2%) vrouwen (tabel 3.1). De gemiddeldee leeftijd was 41 jaar, met een bereik van 24 tot 62 jaar. De gemiddelde leeftijd 288 DEEL I - HOOFDSTUK 3 Tabell 3.1 Overzicht biografische gegevens onderzoeksgroep Fysio-- man vrouw gemiddelde gemiddelde gemiddeld intra-extramuraal manueel-- leeftijd werkervaring patiënten werkzaam therapeutenn per week , vann de mannen was 42 en van de vrouwen 39 jaar. De gemiddelde werkervaring was 17,5 jaarr met een bereik van 2 tot 37 jaar. Voor de mannen was dit 18 jaar en voor de vrouwen 15,77 jaar. De meesten waren lid van een beroepsvereniging (93,5%). Het gemiddelde aantall patiënten dat per week behandeld werd was 80; 23,4 procent van de fysio-manueeltherapeutenn behandelde 50 tot 75 patiënten per week en 32,4 procent behandelde 75 tot 100 patiëntenn per week. Het gemiddelde aantal ziekenfondspatiënten was 58,9 procent en het gemiddeldee aantal particuliere patiënten 32,4 procent. Extramuraal werkten 344 (77,5%} fysio-manueeltherapeutenn en 100 (22,5%) intramuraal.van de fysio-manueeltherapeuten diee extramuraal werkten waren 198 (44,6%) werkzaam in een maatschap, 63 (14,2%) werktenn in loondienst in een maatschap en 83 (18,7%) personen werkten in een solopraktijk.. Gemiddeld werkte 80 procent van de extramuraal werkende fysio-manueeltherapeutenn en 54,1 procent van de intramuraal werkenden voltijds en van de gehele onderzoekspopulatiee waren 400 (90,1%) personen gehuwd of woonden samen, 31 (7,6%) waren ongehuwdd en 10 (2,3%) waren gescheiden. Tenslotte bleek dat 238 fysio-manueeltherapeutenn {53.6%) in een gemeente werkten met minder dan inwoners en 201 (45.3 %)%) in een gemeente met of meer inwoners. MaslachMaslach Burnout Inventory (MBI-NL) Burnoutt werd gemeten met de Nederlandse versie van de Maslach Burnout Inventory, de MBI-NLL (Schaufeli & Van Dierendonck, 1994). De MBI-NL bestaat uit 20 items, die elk gescoordd worden op een zevenpunts-likertschaal, lopend van o (nooit) tot 6 (dagelijks). Dee vragenlijst bestaat uit drie sub-schalen, namelijk emotionele uitputting (EU), depersonalisatiee (D) en een gevoel van persoonlijke bekwaamheid (PB). Een voorbeeld van een itemm van de verschillende schalen is respectievelijk: 'Aan het einde van een werkdag voel ikk me leeg' (EU), 'Ik maak me zorgen dat mijn werk mij gevoelsmatig afstompt' (D) en 'Ik kann me gemakkelijk inleven in de gevoelens van de patiënterf (PB). De sub-schaal emotionelee uitputting bestaat uit 8 items met een score-range van o tot 48. Depersonalisatie bestaatt uit 5 items en heeft een score-range van o tot 30. De sub-schaal persoonlijke bekwaamheidd bestaat uit 7 items met een score-range van o tot 42. Indicatief voor burnoutt is een hoge score op de sub-schalen EU en D en een lage score op de sub-schaal PB. Dee psychometrische kwaliteiten van de MBI-NL die in deze studie is gebruikt waren voldoendee en kwamen praktisch overeen met de bevindingen vermeld in de handleiding vann Schaufeli en Van Dierendonck {1995). Alleen de interschaalcorrelaties van EU met PB enn D met PB waren licht afwijkend. Principale componenten analyse toonde de drie-factor structuurr aan, die 52,2 procent van de variantie verklaarde. De betrouwbaarheid (Cronbach'ss alpha) was voor de sub-schalen EU =.90, D =.66 en PB =.78. De interschaalcorrelatiess waren: EU met D =.54, EU met PB = -.18 en tenslotte D met PB = De studie van Dee Vries en Hoogstraten (1998) geeft een uitgebreide beschrijving van de psychometrischee kwaliteiten van de MBI-NL, die gebruikt is in dit onderzoek naar bumout bij manueeltherapeuten.. BURNOUTT BIJ FYSIO- MANUEELTHERAPEUTEN IN NEDERLAND 29 Analyse Analyse Dee beschreven verwachtingen werden getoetst door middel van t-toetsen en Pearsoncorrelaties.. Er werd getoetst op een overall significantie niveau van Om te corrigerenn voor kans-kapitalisatie werd gebruik gemaakt van de Bonferroni-Holm's correctie (Stevens,, 1990). Bij de analyse werden de fysio-manueeltherapeuten op basis van de gemiddeldee leeftijd ingedeeld in twee leeftijdsgroepen: 41 jaar of jonger en ouder dan 41 jaar.. Dezelfde procedure werd toegepast ten aanzien van het aantal jaren dat men onafgebrokenn werkzaam was als fysio-manueeltherapeut (17,5 jaar of minder en meer dan 17,5 jaar).. Bij de variabele 'burgerlijke staaf werd een verdeling gemaakt tussen gehuwd/ samenwonendd en alleenstaand/gescheiden. Bij het analyseren van de relatie van werkkenmerkenn en burnout werd de variabele 'extramuraal werkzaam' opgedeeld in twee groepen:: werkzaam in een solopraktijk en werkzaam in een maatschap. Het 'percentage werkzaam'' werd opgedeeld in twee groepen: voltijd werkzaam (meer dan 50%) en in deeltijdd werkzaam (minder dan 50%). De variabele 'aantal patiënten per week' werd op basis vann het gemiddelde opgedeeld in twee groepen: minder dan 75 patiënten per week onder behandelingg en meer dan 75 patiënten per week. Op dezelfde manier werd de variabele 'aantall inwoners per gemeente' opgedeeld in twee groepen: gemeente tot inwonerss en gemeente met meer dan inwoners. Vanwege incidentele missende waardenn kan de groepsgrootte per analyse verschillen. Vervolgens werden de risicopercentagess om 'opgebrand' te raken bepaald alsmede de verschillende burnoutniveaus. Om in de huidigee studie de verschillende niveaus (risicopercentages) van burnout vast te stellen wordtt een onderscheid gemaakt aan de hand van de klinisch gevalideerde cut-off points uitt de studie van Schaufeli et al., (1999). Schaufeli et al. gebruiken, in navolging van anderee auteurs (bijv. Cordes & Dougherty, 1993; Leiter, 1993; Lee & Ashforth, 1996), alleenn de subschalen EU en D om de mate van burnout te bepalen. Zij beschrijven in hun studiee dat scores boven het 95e percentiel van de handleiding (Schaufeli & Van Dierendonck,, 1995) op de sub-schaal EU overeenkomen met gemiddelde burnout-scores op EU vann burnout-patiënten. Voor de sub-schaal D geldt dat een score boven het 75e percentiel overeenkomtt met gemiddelde burnout-scores van burnout-patiënten. Om deze reden kunnenn in de resultatensectie, waar de risicopercentages worden gegeven, alleen de subschalenn EU en D worden gebruikt. RESULTATEN N GemiddeldeGemiddelde burnout-scores van defysio-manueeltherapeutenvergeleken met andere beroepen beroepen Teneindee een indruk te krijgen van de mate van burnout bij fysio-manueeltherapeuten werdenn de gemiddelde scores van deze groep (n = 444) vergeleken met de scores van de onderzoeksgroepp (n = 3892) uit de handleiding van de MBI-NL (Schaufeli & Van Dierendonck,, 1995); deze laatste groep bestond voornamelijk uit verpleegkundigen en huisartsenn (tabel 3.2). Uitt deze tabel blijkt dat fysio-manueeltherapeuten gemiddeld wat lager scoren op de subschaall EU (t (4319) = 4.11, p = 0.000) en op de sub-schaal D (t (4326) = 12.13, P = o-ooo) enn hoger op de sub-schaal PB {t (4319) = , P = 0.000). Vervolgenss werden de gemiddelde burnout-scores van fysio-manueeltherapeuten vergelekenn met alleen de scores van huisartsen uit de eerder genoemde handleiding. 300 DEEL I - HOOFDSTUK 3 Tabell 3.2 Gemiddelde burnout en percentielscores MBI-NL (Schaufeli & Van Dierendonck, 1995), Nivei (Kerstenn et al., 1997) en huidige studie MM SD SE S% 1 Fysio-manueeltherapeutenn (n = 444) Emotionelee uitputting 13.9 Depersonalisatiee 5.0 Persoonlijkee bekwaamheid MBI-NL,, handleiding (n =3892) Emotionelee uitputting 15.5 Depersonalisatiee Persoonlijkee bekwaamheid 27.3 Huisartsenn (n = 567) Emotionelee uitputting 20.1 Depersonalisatiee Persoonlijkee bekwaamheid 30.4 Fysiotherapeutenn Nivel (n = = 694) Emotionelee uitputting 16.9 Depersonalisatiee 5.5 Persoonlijkee bekwaamheid 33.5 SEE = standaardfout;'percentielscores Uitt tabel 3.2 blijkt dat fysio-manueeltherapeuten ook ten opzichte van deze groep minder 'opgebrand'' zijn. De gemiddelde score op de sub-schalen EU (t (990) = 12.06, p = 0.000) enn D (t (997) = 18.69, P = - ) is significant lager en op de sub-schaal PB (t (990) = 8.39,, p = 0.000) significant hoger. Ookk werd een vergelijking gemaakt tussen de groep fysio-manueeltherapeuten uit de huidigee studie en de onderzochte groep fysiotherapeuten uit de studie van het Nivel (Kerstenn et al, 1997). In de Nivel-studie werden 22 items gebruikt van de MBI-NL, terwijl in de huidigee studie de 20 items van de handleiding van de MBI-NL zijn gebruikt. Nadat een correctiee werd toegepast op de dataverzameling van het Nivel door de twee extra items te verwijderenn werden de gemiddelde scores opnieuw voor de groep fysiotherapeuten berekend.. Deze scores werden vergeleken met de scores van de groep in de huidige studie (tabell 3.2). Uitt tabel 3.2 blijkt dat de fysio-manueeltherapeuten ten opzichte van deze groep significantt gemiddeld lager scoren op de sub-schaal EU (t (1121) = 6.12, p = 0.000). Op de subschaall PB scoren de fysio-manueeltherapeuten gemiddeld eveneens significant lager (tt (1120} = 3.38, p = 0.000) dan de fysiotherapeuten uit het Nivel-onderzoek. BiografischeBiografische variabelen Tabell 3.3 laat de gemiddelde scores op de verschillende sub-schalen van burnout zien voorr alle fysio-manueeltherapeuten en in relatie met de eerder beschreven biografische variabelen..